snistern werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid
  1. een steentje over het water doen scheren(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Platte stienties over het water laoten snistern (Zwinderen)

    siedeln

    Zie ook:
  2. sissende geluiden maken

    De botter snistert in de pan (Hijken)

    Zie ook:
  3. urineren(Midden-Drenthe)

    Die is an 't snistern (Rolde)

    Zie ook:
  4. flitsen(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hij schèut deur de buchte en snisterde vlak an oons langes (Ruinerwold)

    Hij snitterde hom mor zo veurbai met scheuveln (Roderwolde)

    Zie ook:
  5. tabakssap spuwen

    Hie snistert de hiel dag an (Sleen)

    snirten, snitsern

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...