snobbeln onovergankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe
  1. (weg)pakken

    De reiger snobbelt een dikke vis uut de sloot (Fluitenberg)

    Hij snobbelt oe het spul onder de haan

    den weg (Noordscheschut)

    Zie ook:
  2. snel (weg)lopen

    Ik wol hum nog roepen, mar hij snobbelde net de hoek umme (Ruinerwold)

    De kiender bint er veur het beddegaon tussenuut esnobbeld (Hoogeveen)

    Zie ook:
  3. wegschieten(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Het snobbelde mij zo oet de haand (Wijster)

    snobben

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...