snoekenbek de, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: snoeke...

  1. afwijking bij een paard of een kalf waarbij de bovenlip korter is dan de onderlip. Het omgekeerde is

    zwienebek

    Een kalf met een snoukebek kan niet drinken, dan lop de melk deur de neusgaoten hen (Roden)

    Zie ook:
  2. v-vormige inkeping(Zuidwest-Drenthe)

    Mit holt hakken van twee kaanten, dan blif er op de stobbe een snoekebek over en die kan inlekken (Koekange)

    Zie ook:
  3. oud model Citroën

    Hij hef zo'n aolde Citroën, zo'n snoukebek (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  4. iem. met een brede mond(Midden-Drenthe)

    As scheldwoord wur wel ies zegd: IJ met je snoekebek (Gieten)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...