snor I -ren, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: snorre (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe)

  1. snor

    Hij mit zien snorregien, hij döt wat Fraans an (Meppel)

    Een snor was ok een bossien haor op de bovenlip van een pèerd (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...