snors bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: snoors (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), snorrig (Zuidwest-Drenthe Zuid)

Bron: A. Sassen & Drentsche Volksalmanak
  1. nors, kortaf

    Een beste kèrel, mar wat snors (Elim)

    Die is altied arg snorrig en kort of (Ruinen)

    Zie bit aaid zo snoors van zuk of (Exlo)

    snars II

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...