spat II -ten, de, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: spatte (Zuidwest-Drenthe)

  1. gezwel aan de voorkant van het spronggewricht bij een paard

    Het peerd hef schone bienen; gien spatten of gallen (Ruinerwold)

    Zie ook:
  2. Ze haar de spatten weer smeu

    Zie ook:
  3. spatader(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hij hef spatten in het bien (Zuidwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...