spie de
  1. <-ën, -s>

    Zie ook:
  2. spie

    Een spie, ...luns zat deur de as van de waogen um te zörgen dat het rad er niet oetlopen kun (Roderwolde)

    Een spie holdt het kamrad vast op de asse (Barger Compascuum)

    Ik moet een neie spie in de trapasse van de fietse hebben (Klazienaveen)

    Zie ook:
  3. wig

    ...en dan slao je der een spie bij in dat e goed vaast zit (Anderen)

    Zie ook:
  4. geld

    Die kan het wel betalen, hij hef spie zat

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...