spiegeln onovergankelijk, werkwoord, zwak

Spellingvarianten als bij: spiegel

  1. spiegelen

    De maon speigelt in het waoter (Roderwolde)

    Der is niks gien wind; ij kunt je in het water wal spiegeln (Sleen)

    Zie ook:
  2. een voorbeeld nemen aan

    Je mouten je niet altied aan een aander speigeln (Eelde)

    Zie ook:
  3. spelen, priegelen(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Eet de sukelao nou mar op; ie zit er al zo lange mit te spiegeln (Hoogeveen)

    Zie ook:
  4. met spiegels onderzoeken

    Zij hebt de riolering espiegeld (Hoogeveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...