spinnen
Dat gaoren heb ik zulf spunnen (Erica)
In januari en februari gungen vroeger de wichter oet spinnen (Oosterhesselen)
Daor kuj wal ziede bij spinnen
Met heur is het goud gaoren spinnen
uit logeren of spinnen gaan
Vrogger gongen de vrouwlu uut spinnen (Dwingelo)
As wichter oet spinnen gungen, kwamen der ok snorders (Norg)
slenteren(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe)
Ze loopt bij de straot te spinnen (Zeyen)
spinnen, van een kat
Heur kat zit te spinnen bij de kachel; die hef het naor 't zin (Eext)