spitter -s, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: persploeg (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), veenspitter (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), waoterspitter (Kop van Drenthe)

  1. spitter

    Dei jong kan nich spiten, het is een spitter van niks (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. persoon, die bij het baggeren in de put stond te spitten, zowel bij machine als bij bakbaggeren

    Törfmengen ien de mengebak, dat deuden ze mit een twieënd. Een spitter en een menger. As de bak vo (Wapserveen)

    Det deew allemale mit eigen volk. Dus gien vaste spitter (Ruinerwold)

    Det was de venespitter, die spitte mit de veneloete bij onderwaterspitten (Pesse)

    haker

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...