spleut -en, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: spluut (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. gespleten twijg

    De spleuten van liesterkrallen gebruukten wij eerder veur mandenvlechten (Klazienaveen)

    veur het maken van iemshuven (Nieuw Dordrecht)

    An de spleut mag gien pit meer zitten (Eext)

    Om haaidebounders zatten ok spleuten (Roderwolde)

    Zie ook:
  2. houten deel van de vlasstengel

    Het lint wol niet löslaoten van de spleuten

    Bron: J. Poortman Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...