splitsen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. splitsen, splijten

    Het is zo'n grote groep, wij gaot hum in twieën splitsen (Sleen)

    Zie ook:
  2. touw splitsen en ineenvlechten

    Ik zal je wel even leren, hoou of ij een nei oog an die strengen splitsen moet (Eext)

    Peerdeleiden weurden wel mooi weer an mekaor splitst, as ze kepot waren (Ekehaar)

    splitten

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...