sponsig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

Ook: sponserig

  1. sponsachtig

    Die grond is zo sponserig, ij kunt er met gien peerd en wagen op wezen (Stieltjeskanaal)

    De witte knollen waren lange zo vaste niet as de gèle knollen. Die waren wat sponserig (Hollandscheveld)

    In het lest wordt de knollen en kraopen sponsig (Rolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...