sprakkel -n, de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: sprokkel (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), sprokken, sprokkel II

Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen & H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen
  1. (hout van de) vuilboom

    Sprakkel wordt hard as het dreug is. Het wordt gebroekt veur bandgarden en spielen veur de iemskörf (Sleen)

    Veur bandgaarden moej sprokkeln hebben (Oosterhesselen)

    sporkenholt

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...