springweek de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: kiemelweek, kiendelweek, kienerweek, sprengelweek, springelweek, sprengel... (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), sprengers..., springel... (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

Bron: Drentsche Volksalmanak
  1. tweede of derde week in oktober of de week van het eerste kwartier van de maan. Soms de week van St.

    De springelweek hung samen met de maonstand (Sleen)

    Aj in de springweek rogge zeiden, huufden ij ze niet undereggen, want de korrel kwam vast weer boven (Zwinderen)

    De springweek is de daarde week in oktober, de week van de Zuudlaorder mark (Emmen)

    De rogge zee: Gooi mij der mor op, ik zal der wal underkrupen, of: Bouw mij der mor under, ik kom de

    tumelweek

    kiemelweek

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...