sprokkeln overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. sprokkelen

    De kiender hebt een hele bulte holt bij menaar esprokkeld (Nijensleek)

    Tegenwoordig kunj bij Staatsbosbeheer een vergunning kriegen um holt te sprokkeln (Broekhuizen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...