Ook: spottern (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), sputteln (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
sputteren
Het règent nog niet van rechten, het sputtert wat (Hoogeveen)
Doe krigst dien straf nog wel; as het regent sputtert het die ok in de ogen
spatteren
Doe maor even een deksel op de panne, want dat spek sputtert (Coevorden)
De slang vloog mij van de kraon of; het waoter sputterde aal kaanten hen (Eext)
spuwen
As hij drok praot, begunt hij te sputtern (Klazienaveen)
Hij kauwt tabak en sputtert de hiele dag (Schoonebeek)
speien
bezwaren uiten
Wat heb ie toch weer
te sputtern? Is het oe niet naor de zin egaone (Ruinerwold)