sputtern onovergankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: spottern (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), sputteln (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. sputteren

    Het règent nog niet van rechten, het sputtert wat (Hoogeveen)

    Doe krigst dien straf nog wel; as het regent sputtert het die ok in de ogen

    Zie ook:
  2. spatteren

    Doe maor even een deksel op de panne, want dat spek sputtert (Coevorden)

    De slang vloog mij van de kraon of; het waoter sputterde aal kaanten hen (Eext)

    Zie ook:
  3. spuwen

    As hij drok praot, begunt hij te sputtern (Klazienaveen)

    Hij kauwt tabak en sputtert de hiele dag (Schoonebeek)

    speien

    Zie ook:
  4. bezwaren uiten

    Wat heb ie toch weer

    te sputtern? Is het oe niet naor de zin egaone (Ruinerwold)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...