störm I -s, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: storm (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), sturm (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe)

  1. storm

    De hiele muur is met die störm inwèeid (Odoorn)

    Zie ook:
  2. Het was een storm in een glas water

    Het was stilte veur de störm (Drouwen)

    Het zal wel weer storm geven as hij zo drunken ien huus komp

    Zie ook:
  3. borrel(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    ...dat hij met een beste storm op weer kwaamp (Havelte)

    Hij har een beste storm op (Ruinen)

    *Kring um de maon zal in water en störm vergaon

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...