steevast bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. steevast, gegarandeerd

    Je kunt er steevast van op an (Gasselte)

    Hij komp steevast elke zundag bij oes (Westerbork)

    Ik mut er steevast elke nacht uut (Kerkenveld)

    Hie wet dat ze mekaor dan steevast anvleeigt

    Zie ook:
  2. vast(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Fietsen is een steevaste gewoonte van hum (Hooghalen)

    Een steevaste arbeider

    Wij hebt daor een steevast hoes

    Hij is aordig steevaaste, hij zal niet gauw verhuzen

    IJ hadden eerder een steevast pèerd veur de liekwagen. Het zwartien van Katerbarg was aaid steevast (Sleen)

    Zie ook:
  3. vast(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Zie hebt steevaste verkering (Sleen)

    Steevaste vrijers

    Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...