stellen I werkwoord, zwak
  1. ,

    Zie ook:
  2. plaatsen, stellen, vaststellen

    Dat is een eis, diej niet stellen kunt (Balloo)

    Ie kunt rustig stellen dat ze niet weerkomt (Anderen)

    Zuw de vezite vort even stellen?

    Wij moet even een daotum stellen (Rolde)

    Dat was zo steld op die dag

    Zie ook:
  3. te doen hebben, last hebben van

    Hij hef het met het haart te stellen (Norg)

    met de zenen te stellen (Gasselte)

    Die hef het aordig met de buren te stellen

    Zie ook:
  4. in

    het zuk an tied stellen

    Stel het je mor an tied (Zweelo)

    An tied stellen leer ie wel (Ruinen)

    Zie ook:
  5. hechten

    Zij stelt gien wèerde op het geld

    Door stel wij nogal wat weerde an (Eexterveen)

    Zie ook:
  6. een brief opstellen

    Ik kan niet best meer stellen (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...