stemmen I werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. stemmen bij verkiezingen

    Wai stemmen veur de gemeeinteraod (Norg)

    Wij moet in het dörpshoes stemmen (Gasselte)

    Zie ook:
  2. op toon brengen van orgel of piano

    Hij kan dat örgel goud stemmen (Peize)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...