steukeln onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. ophitsen, stoken

    Ie moet niet in die ruzie zitten te steukeln (Hooghalen)

    Hie steukelt die tweei tegen 'n kander op (Eext)

    Hie mag geern steukeln (Borger)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...