stichter -s, de
  1. stichter

    Zien vader was de stichter van dat bedrief (Kerkenveld)

    Zie ook:
  2. aanstichter(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Hie is de stichter van al dat kwaod (Weerdinge)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...