stikken I onovergankelijk, sterk, werkwoord, zwak
  1. stikken

    Aj te gulzig eten, kuj er wel in stikken (Westervelde)

    IJ kunt stikken um mij

    Zie ook:
  2. in grote getale hebben of voorkomen

    Het stikt daor van de vogels (Zweelo)

    Zij stikt in het geld

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...