stippen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. dopen

    Die stukkies brood stipten ij in de pan (Sleen)

    Even een stokkie

    stoe

    te in de koffie stippen (Dwingelo)

    Hij stipte de pen in

    de inkt (Sleen)

    Wai mugden eerder gien emmer met waoter in de krub staon laoten, want dan stipten peer het heui der (Eexterveen)

    Zie ook:
  2. vogels vangen met de lijmstok(Kop van Drenthe)

    Hij gung seisies stippen met liemgaarden (Eelde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...