stoeien onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. stoeien

    Die kinder zit altied te stoeien; alle stoelen zint al kepot (Sleen)

    Jonge honden doun de haile dag niks as slaopen, eten en stoeien (Gieterveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...