stoet I -en, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: stoete (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), stoede (Veenkoloniën)

  1. al het brood, dat geen roggebrood is

    Manlu sneden vrogger stoet en de vrouwlu gungen melken; dat deden de mannen ok niet (Sleen)

    Hie is zo gewillig as een snee stoet, mar hie lat zuk niet opeten

    Wij hebt de stoeten in de novend (Dwingelo)

    Ik doe je stoet in de mat

    Most een stoede met een ronde kabbe of een knipstoede hebben? (Valthermond)

    Zie ook:
  2. (meestal mv.) (deel van) achterwerk

    Mien stoeten doet zeer (Hooghalen)

    Die vrouw hef beste stoeten an het gat (Rolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...