stuiven
Aj de kachel op gungen poken, dan steuf het nogal (Diever)
Het zand stöf alle kanten op (Padhuis)
De rogge hef aordig stoven
De katties begunt al aordig te stoeven
Kafmeul jagen, dat steuf nog meer as dörsken (Oosterhesselen)
Dat was een buie veur het stoeven
De mulder nam een kilo veur het stoeven
zich snel verplaatsen
Het iest mij toe, as die schoeljongen op de fiets de kruzing over stoeft (Odoorn)
As een gek steuf hij vurt (Meppel)
Daor kwam de hiele kiddejacht anstoeven (Meppel)
motregenen
Het hef van rechten niet erègend, allend maar wat estèuven (Hollandscheveld)
Boeren bint net meelzakken; aj der niet op houwt, stoeft ze niet (Dwingelo)
Aj oen geld wilt zien stoeven/Muj kopen bijen en doeven (Zuidwolde)