stolt I bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. stevig, gespierd, fier(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)

    Een stolte kèrel (Sleen)

    Bron: Drentsche Volksalmanak Zie ook:
  2. schielijk (dva) *

    Suze, suze poppien, hoe bist doe toch zo stolt/Hest

    doe pien in het boekien of zint dien voeties kold/ Vuurtien zul wij stoken/Pappien zul wij koken/Het

    wiegien giet van rik rak/Veur oes kleine dikzak

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...