stremmen II onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. schrijnen(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Het wondtien stremt wat (Hoogeveen)

    Ik wil niet zeggen dat het zeer döt, maar het stremt zo (Hollandscheveld)

    Zie ook:
  2. te nauw zijn(Zuidoost-Drenthe)

    Ik heb mij dik eten, de boks stremt mij aordig (Sleen)

    De boks stremt mij um het gat (Beilen)

    strammen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...