striepkoren bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

Spellingvarianten als bij: striepkoor

  1. van manchester

    In de winter van 1928 op 1929 is mien schoonva de striepkoren bukse kepotvroren (Barger Compascuum)

    Aj een striepsiekoren boks an hadden en de piepen schuurden an 'nkander langs, dan wur der wel zegd: (Eext)

    wollekoren

    konterstuutsiekoren

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...