stromen werkwoord, zwak, (on)overgankelijk
  1. stromen

    Het water stroomt deur de sloten (Hollandscheveld)

    Het stroomde van de regen (Barger Oosterveld)

    Het zweet stroomde hum van de kop (Diever)

    Zie ook:
  2. onder water zetten van hooiland in het voorjaar(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Het laand an de vaort worde niet emest, mar ze gungen stromen (Koekange)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...