uitwerpselen
Trap niet in de stront (Padhuis)
Hij is zo gierig, hij wil zien eigen stront wel vreten (Dwingelo)
Hij is zo wies as stront (Hoogeveen)
Het liekt wel stront met streepies
Dat was een kompagnon van een stuk stront
Het is zo nat as stront (Ekehaar)
Stront, wel hef hef je scheten
Hie hef stront in de ogen
Zie hebt hum deur de stront haold
Hij hef veur een kwartie stront an de voten
Dat is een echte kakmadam, van boven bont en van ondern stront (Barger Compascuum)
mot, herrie, moeilijkheden
Dat most nich doun, door komp stront van (Barger Oosterveld)
Hij het hom oet de stront hölpen (Roderwolde)
*Een goeie boer möt stront in de oren hebben (Sleen)
Spaar, spaar, zeg de kraaie, maar zelf pikt ie stront (Hoogeveen)
Eigen stront stinkt niet (Meppel)