stront de
  1. uitwerpselen

    Trap niet in de stront (Padhuis)

    Hij is zo gierig, hij wil zien eigen stront wel vreten (Dwingelo)

    Hij is zo wies as stront (Hoogeveen)

    Het liekt wel stront met streepies

    Dat was een kompagnon van een stuk stront

    Het is zo nat as stront (Ekehaar)

    Stront, wel hef hef je scheten

    Hie hef stront in de ogen

    Zie ook:
  2. Zie hebt hum deur de stront haold

    Hij hef veur een kwartie stront an de voten

    Dat is een echte kakmadam, van boven bont en van ondern stront (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  3. mot, herrie, moeilijkheden

    Dat most nich doun, door komp stront van (Barger Oosterveld)

    Hij het hom oet de stront hölpen (Roderwolde)

    *Een goeie boer möt stront in de oren hebben (Sleen)

    Spaar, spaar, zeg de kraaie, maar zelf pikt ie stront (Hoogeveen)

    Eigen stront stinkt niet (Meppel)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...