suker de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: sukker (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), sokker

  1. suiker

    Ik wil geern wat minder sukker in mien koffie (Eext)

    Doe mij mor een schep suker in de borrel (Sleen)

    Ik was die koopman zo zat as sukker (Norg)

    Bang veur regen? Doe bust toch nich van suker? (Barger Oosterveld)

    Wij hadden een koe met houw op het oog. Wij hebt er witte sukker op daon; dat huulp geweldig (Borger)

    As een peerd een moeke an het bien har, dan mus daor witte suker op (Koekange)

    Zie ook:
  2. suikerziekte

    Hij hef suker (Weiteveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...