sul -len, de

Ook: sullies

  1. sukkel, sul

    Het is een goeie sul, het is hum almaol goed (Buinen)

    Wat een sul! (Hollandscheveld)

    Ik har niet in de reken dat e zu'n sullies was; hie döt ja alles, wat hum zegd wordt (Eext)

    Wat een sullies van een hond (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...