tamper bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: taamper (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Noord), temper

  1. friszuur, zachtzuur, ook wat wrang smakend

    Proemenkreuze is lekker taamper (Diever)

    Geweckte krudoorns smaoken tamper (Roderwolde)

    Wat broen sukker der bij, dan wur het wat taamper (Vries)

    De droeven zint non nog wat tamper, omdat ze nog niet goed riep zint (Zwiggelte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...