tapperij -en, de
  1. kroeg

    De tapperij is al dicht, wij bint te laot (Eext)

    Oeze cafeholder hef een goeie tapperij

    Die hef een stille tapperije, zegt ze van iene, die geregeld een drup an de neuze hef (Ruinerwold)

    Zie ook:
  2. tappunt

    De tapperije was veur in de zael (Wapserveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...