tegel -s, de
  1. tegel

    Wie haden een hummelnust onder de tegels (Diever)

    De tegels bint verzakt (Wapserveen)

    Tegels zeiden ze ook tegen plavuizen (Ruinerwold)

    Tegeldies an de kaant liekt toch aaid hemmel en schoon (Beilen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...