Ook: tègen (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), tingen (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid)
tegen
Hij wol niks tegen heur zeggen (Roderwolde)
Ik bin der tegen (Hoogeveen)
Hij stinkt een uur tegen de wind in (Barger Oosterveld)
Tegen da'k het daon heb, is het wal aovend
Dan gungen wij wat mèer tegen het hoge an en kunden wieder over veer zien
Der was
gien lopen tegen (Dwingelo)
Kuj der nog wat tegen?
Wel was er op 'n tegen?
naast
Wij moet die enter belèren; laow hum mor tegen de aol broen doen (Sleen)
In de klompenmakerij gebeurde het wal ies dat van een neie klomp de kap ofbrak; dan mus der een klom
Ik loop tegen hum deur (Sleen)
tegemoet(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))
Doe kanst hum bèter tègen gaon (Nieuw Schoonebeek)