tekeergaon onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. tekeergaan

    Ze gungen tekeer, wij hebben gien oge dichte daon (Meppel)

    Wat hef die vent gisteraovend tekeergaon in het café (Sleen)

    Hij gunk tekeer as een dolle neger, ...as een mager varken (Hoogeveen)

    ...as een onwieze (Ruinerwold)

    as een gek (Hollandscheveld)

    Kieven doet allend vrouwlu, kerels gaot tekeer of speult op (Zuidwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...