tentker -s, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe
  1. woonwagenbewoner

    De tentkers mussen vrouger een maolie eerpels opschooien (Eelde)

    Veur tien stuver matten de tentkers vrogger een stoel (Zwinderen)

    tentwagenvolk

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...