teug -en, de
  1. teug

    Hij nam een flinke teug uut de kanne (Wapserveen)

    Doe mij ok even een teugien

    Zie ook:
  2. (vaak verkl.) zuchtje wind

    Het is wal lekker as der met hiet weer ies een teug wind komp (Hooghalen)

    Zie ook:
  3. (N:be:Rui), in

    Van een hakkien op een teugien

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...