tiek I -en, de, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid
  1. teek

    Teken valt bij tieden van het struukgewos naor beneden en seins zit een hond of katte der onder (Hoogeveen)

    Ik bin zo dik as een tiek

    Zie ook:
  2. Hij hef een tiek in het oor

    een tiek in de kop

    Zie ook:
  3. kever(Kop van Drenthe, Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Aj an het ploegen bunt, loopt er altied bouwmannegies in de vore te tieken zuiken (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  4. kern van een ettergezwel(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Ik wil eerst de tiek der even uuthalen (Erica)

    tabbe, tap II

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...