tieken II werkwoord, zwak, (on)overgankelijk

Spellingvarianten als bij: tieken I

  1. tekenen

    As kind poeste ik tegen het glas um der op te taiken (Tweede Exloërmond)

    Zie ook:
  2. een handtekening zetten

    Daor under op het blad moej even tieken (Westerbork)

    Zie ook:
  3. blijk geven van drachtigheid

    Die motte is drachtig, die tiekent goed (Geesbrug)

    Zie ook:
  4. uiterlijke kenmerken hebben

    Dat dier is mooi etiekend mit zien vier witte voeten en die kol veur de kop (Wapserveen)

    Hie is wat gebrekkig, hie is van God getiekend (Emmen)

    Zie ook:
  5. intekenen

    Wat hej op de liest teeikend? (Balloo)

    Ik heb vief gulden etiekend (Kerkenveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...