tieren III werkwoord, zwak
  1. , wederk. (zoz, zwz, ti)zich gedragen, zich houden alsof

    Hij kun zuk tieren, of ze hum halfdood slagen hadden (Sleen)

    (...) gungen die kèrels overèn staon en tierden heur om weg te gaon

    (...) want zie wus niet hoe aj oe bij grote heren tieren mussen

    Zich mal tieren

    Bron: J. Poortman Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...