tiezig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

Ook: tiezerig

  1. in bet 1

    Zie ook:
  2. kieskeurig(Midden-Drenthe, Veenkoloniën)

    Doe niet zo tiezig en maak je eten op (Hijken)

    Zie ook:
  3. kort aangebonden, temperamentvol, ongedurig, onrustig, lastig(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Het is een tiezig kèreltien

    De vrouwlui zint as katten in meert, wat tiezig

    De mot was tiezig

    As de pèerde 's zundaags de hele dag op stal staon hebt, dan bint ze 's maandaags amet zo drok en t (Beilen)

    Dat peerd is zo tiezig, ik kan hum het bit niet ankriegen (Oosterhesselen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...