tjitten werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Zuidwest-Drenthe
  1. kort en krachtig op iets spuiten of spuwen

    Hij tjitte mij mit water ien het gezichte (Ruinerwold)

    Mit de pappe van de ko iene nat tjitten (Havelte)

    Die hond stiet overal te tjitten

    Hij tjitte deur de taanden

    Zie ook:
  2. de laatste melk uit een speen halen

    De leste melk er uut tjitten (Elim)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...