toehappen onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. toehappen

    De hond hapte toe en het blood meeg mij oet de haand (Hijken)

    Zie ook:
  2. Hap maor tou, ik vin het neit te duur (Vries)

    As er een goeie kaans is, dan moej op het goeie ogenblik toehappen (Wapserveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...