toeken II overgankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: tjuken, tjoeken (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), sjoeken (Kop van Drenthe)

  1. slordig naaien, met grote steken een gat of scheur dichttrekken

    De naaimesien tjoekt (Anloo)

    Een heeil grote steek om alles an mekaor te toeken (Zeyen)

    Het is gien naaien, wat ze döt, ze tjoekt maor wat (Peize)

    Zij har het mar zo wat in mekaar etjoekt (Ruinerwold)

    foeken

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...