toekomst de
  1. toekomst

    Wij zult dat in de toekomst anders doen (Emmen)

    In de toukomst zal het wel beter worden (Een)

    Hie luut zuk de toekomst veurspellen (Dalen)

    Ik zie de toekomst donker in (Koekange)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...